Toen hij 26 jaar was, nam de Duitse SS-adjudant Joachim Peiper deel aan Operatie Barbarossa, de Duitse invasie van de Sovjet-Unie in juni 1941. Al snel werd Peiper bevorderd tot kapitein (Hauptsturmführer) van een gevechtseenheid. Tussen 1941 en 1943 leidde hij verschillende gevechtseenheden in de Sovjet-Unie, in Oekraïne en in Italië, waar hij verantwoordelijk was voor de moord op 22 burgers. De nazi-kranten prezen Peiper als een uitstekend bevelhebber. Eind 1943 werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel (Obersturmbannführer).
Vanaf december 1944 speelde Peiper een belangrijke rol in het Duitse Ardennenoffensief. Hij kreeg de taak de Maasbruggen te veroveren. Daarbij kon hij gebruikmaken van het meest krachtige wapen van het nazi-leger: de Tiger II. Deze nieuwe tank woog 70 ton, maar verbruikte enorm veel brandstof. Peiper en zijn mannen waren verantwoordelijk voor het Bloedbad van Malmédy, waarbij volgens de officiële rapporten 86 Amerikaanse soldaten en 164 burgers uit Stavelot om het leven kwamen. Na verloop van tijd kwamen Peiper’s troepen zonder brandstof te zitten en werden ze door Amerikaanse troepen omsingeld in het dorp La Gleize. Peiper en zijn mannen wisten te voet te ontkomen, waarbij ze honderden voertuigen achterlieten.
Na de oorlog werd Peiper wegens oorlogsmisdaden ter dood veroordeeld, maar in 1956 liet men hem voorwaardelijk vrij. Hij kreeg een baan in de auto-industrie en verhuisde naar Frankrijk, waar hij geschiedenisboeken ging vertalen. In 1976 werd hij door een oud-verzetsman herkend, waarna de kranten zijn werkelijke identiteit onthulden. Enkele dagen later stond zijn huis in brand. Binnen vond men het dode lichaam van de voormalige Duitse nazi.